Commissiedebat Water - waterschapsbelastingen, lastenverzwaring, brief aan de VC voor Infrastructuur en Waterstaat uit de Tweede Kamer

Stuur ons een bericht


We proberen binnen 2 werkdagen te reageren.
Verder gelden deze spelregels.
Annuleren
? Contact
08-06-2021

Hoogedelgestrenge dames en heren,

 

Voor het debat 'Water' van uw Commissie op 9 juni a.s. zijn onder meer de voorstellen van de Unie van Waterschappen voor aanpassing van het belastingstelsel van waterschappen geagendeerd (punt 13). Wij kunnen ons vinden in het overgrote deel van de voorstellen en onderstrepen het belang van de implementatie daarvan. Eén voorstel stuit bij ons evenwel op grote bezwaren: het geven van de mogelijkheid aan waterschappen om in de watersysteemheffing voor niet-woningen een ander tarief vast te stellen dan voor woningen. Deze vorm van tariefdifferentiatie is fundamenteel onjuist en betekent een potentiële grote lastenverzwaring voor (mkb-)ondernemers. Wij vinden dan ook dat dit voorstel niet in het wetgevingstraject meegenomen moet worden.

 

De watersysteemheffing wordt betaald door vier categorieën belastingbetalers en is gedeeltelijk op solidariteit (ingezetenen, vast bedrag per huishouden) en gedeeltelijk op profijt gebaseerd. Het profijtdeel wordt opgebracht door de categorieën eigenaren van gebouwen, eigenaren van natuurgronden en eigenaren van grond (geen natuurgrond). De voorgestelde tariefdifferentiatie betreft de categorie “eigenaren van gebouwen”. Tot die categorie behoren eigenaren van woningen en eigenaren van niet-woningen (winkelpanden, horecagelegenheden, garages etc.). Onder de bestaande wetgeving geldt voor ieder van deze eigenaren hetzelfde tarief.

 

Het in de voorstellen aangevoerde argument om hierin verandering te brengen, is dat de WOZ-waarden van woningen de afgelopen jaren veel harder zijn gestegen dan de WOZ-waarden van niet-woningen. Een onjuist argument, dat in strijd is met de profijtgedachte die in 2008 in de Wet Modernisering waterschapsbestel vorm heeft gekregen. Toentertijd is vastgelegd dat het profijt van onder meer de categorie 'eigenaren van gebouwen' wordt gebaseerd op de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak (de WOZ-waarde). Over de relatie tussen belang en betaling is in de memorie van toelichting opgemerkt dat het belang met name is bescherming van de eigendom tegen wateroverlast, dat de omvang van de heffing wordt bepaald aan de hand van het te beschermen belang en dat de waardeverhouding van de te beschermen onroerende zaak daarvoor de grondslag vormt. Met andere woorden: hoe hoger de waarde, hoe groter het belang van de eigenaar bij goed waterbeheer door het waterschap. Daarbij hoort een met dat belang overeenkomend heffingsniveau.

 

Zou de voorgestelde vorm van tariefdifferentiatie ingevoerd worden, dan wordt daarmee de profijtgedachte de facto losgelaten. Zo’n fundamentele ingreep zou thuishoren in een (nieuwe) fundamentele herziening van het waterschapsbestel waarin een brede belangenafweging kan plaatsvinden, niet in dit beperktere kader.

 

Verder bergt de voorgestelde tariefdifferentiatie het risico van substantiële lastenverzwaringen voor (mkb-)ondernemers in zich. De belastingopbrengst in de categorie 'eigenaren van gebouwen' wordt voor circa 82% opgebracht door eigenaren van woningen en 18% door eigenaren van niet-woningen. Een kleine groep ondernemers zou dus een hogere waardeontwikkeling binnen een omvangrijke andere groep moeten opvangen. Daarvoor zullen, alleen al vanwege deze opbrengstverhouding, aanzienlijke tariefverhogingen voor ondernemers nodig zijn. Daar komt bij dat het uitgaan van gemiddelde waardeontwikkelingen geen recht doet aan het feit dat de waardeontwikkelingen bij niet-woningen – ook binnen branches – grote verschillen kunnen vertonen.

 

Het feit dat het zou gaan om een 'kan'-bepaling in de wetgeving, doet aan onze bezwaren niets af. Uit ervaring weten wij dat van dergelijke bepalingen gebruik wordt gemaakt. Vermeden moet worden dat door introductie van de voorgestelde tariefdifferentiatie de deur wordt opengezet naar een fundamenteel onjuiste en voor (mkb-)ondernemers onevenredige belastingheffing.

 

Tot slot merken wij op dat het niet meenemen van dit voorstel in het wetgevingstraject op geen enkele manier afbreuk doet aan overige voorstellen van de Unie van Waterschappen, die ook bij ons op draagvlak kunnen rekenen.

 

Met vriendelijke groet,

 

Dr. Rob J. Mulder
Directeur Beleid