18 SEP, 2023 • 18 SEP, 2023 •
Wetsvoorstel Internationalisering in Balans vraagt om gerichte aanpak
VNO-NCW en MKB-Nederland reageren op het wetsvoorstel Internationalisering in Balans. Ons onderwijs staat wereldwijd hoog aangeschreven, maar loopt tegen grenzen aan. Met dit wetsvoorstel beoogt Minister OCW Dijkgraaf de instroom van internationale studenten beter te reguleren om zo druk van ons Hoger Onderwijssysteem weg te nemen.
Het voorstel heeft twee pilaren: het equipeert kennisinstellingen met sturingsinstrumenten, zoals numerus fixus, om de instroom en capaciteit van opleidingen beter te beheersen, en past Nederlands taalbeleid toe waardoor anderstalige bacheloropleidingen (meer dan 1/3 van EC’s anderstalig) via een doelmatigheidstoets ministeriële goedkeuring moeten krijgen. Ook geldt er een inspanningsverplichting voor alle studenten om hun Nederlandstaalvaardigheid te bevorderen¹.
Wij zijn kritisch op de doeltreffendheid van de voorgestelde instrumenten en uitvoering, en vrezen voor onbedoelde, doch zwaar negatieve, gevolgen voor de positie van Nederland als kennisland en -economie. We willen de positieve toegevoegde waarde van internationalisering maximaliseren, en de negatieve gevolgen minimaliseren. Dit wetsvoorstel tuigt een generiek wetgevingskanon op om een (reëel) specifiek probleem aan te pakken. We moeten niet met hagel op een mug schieten, maar juist gerichte maatregelen nemen die de problemen², niet de symptomen, in de kern tackelt. Dit in het licht van de referentieraming van OCW waaruit blijkt dat het aantal studenten aan hoger onderwijsinstellingen (fors) zal krimpen de komende jaren.
Schrap het taalbeleid in het wo en laat het bij kennisinstellingen zelf, en gebruik de voorgestelde ministeriële uitvoeringsbevoegdheid en adviescommissie om duidelijke specialisatieprofielen voor universiteiten op te stellen. Door opleidingsaanbod en -capaciteit strategisch af te stemmen, houden we de groei van ons Hoger Onderwijs, waaronder internationalisering, onder controle, zonder onbedoelde consequenties.
We lichten deze reactie hieronder verder toe.
Internationalisering van fundamenteel belang voor Nederland
Nederland is een ‘netto-opleider’: er komen veel meer internationale studenten naar Nederland dan er Nederlandse studenten naar het buitenland gaan. Dit spreekt voor de kwaliteit van ons onderwijs en onderzoek, en heeft grote toegevoegde economische en sociale waarde voor een klein, internationaal gericht (handels)land als Nederland: het zorgt voor een instroom van internationaal talent voor ons onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven, en zorgt ervoor dat kennisinstellingen, tegen een krimpend Nederlands studentenaantal, toch een breed palet van opleidingen kunnen blijven aanbieden. Dit geldt nog meer voor kennisinstellingen in de (grens)regio.
Recente cijfers van het CBS laten tevens zien dat ruim 1/3 van de internationale studenten in Nederland blijft werken. Dit percentage ligt in tekortsectoren als ICT, onderwijs en techniek, zelfs boven de 40%. Zij werken, betalen belastingen, en zijn onderdeel van onze samenleving en economie. Onze universiteiten concurreren voor dit internationaal talent met de rest van de wereld, en hebben hen nodig om Nederlandse antwoorden op mondiale vraagstukken te kunnen blijven geven: Nederland in de wereld, en de wereld in Nederland. Het eerste kán niet zonder het tweede, maar de tweede wordt nu ernstig bedreigd.
Negatieve gevolgen instroom internationale studenten: reëel maar beheersbaar
We moeten echter ook negatieve gevolgen van de instroom van 123.000 internationale studenten erkennen. Ons onderwijs kampt al met een docenttekort, overwerk, volle collegezalen en administratieve taken. De onderwijscapaciteit van Nederland is dus niet oneindig en die moeten we zo effectief en efficiënt mogelijk gebruiken. Huisvesting wordt ook vaak genoemd als probleem van internationalisering. Woningtekort is echter al jaren een structureel probleem in heel Nederland. Hier spelen internationale studenten slechts een kleine bijrol in. Het is ook belangrijk op het netvlies te hebben dat het MOCW verwacht dat het aantal Hoger Onderwijsstudenten de komende jaren juist zal krimpen, wat sommige knelpunten al op natuurlijke wijze mitigeert.
EU-studenten betalen hetzelfde bedrag aan collegegeld als Nederlandse studenten (regels van Interne Markt). Het bedrag tussen dat studenten betalen en de daadwerkelijke kostprijs van een studie, wordt door de overheid betaald. Niet-EU studenten betalen de kostprijs van de studie – de overheid hoeft voor hen geen geld bij te leggen. Ze zijn overigens dus geen winstbron voor de universiteit.
Internationale studenten van buiten de EU dragen het meeste bij. Zij kennen een hogere stay rate (percentage dat na studie in Nederland blijft wonen en werken), kiezen vaker voor studies in techniek en kosten de overheid geen geld c.q. zij leveren geld op. Voor internationale studenten die na hun studie direct weer terug naar hun thuisland gaan, blijft het bekostigde deel een kostenpost. De stay rate van EU-studenten is laag: na 5 jaar woont nog slechts 19% in Nederland, tegen 38% van niet EU-studenten. Van de 123.000 internationale studenten, komen 93.000 uit de EU³. De kern van het probleem van internationalisering zijn dus de tienduizenden (bekostigde) EU-studenten met weinig uitzicht op de Nederlandse arbeidsmarkt en een lage stay rate.
Door de EU Interne Markt mag geen beleidsmatig verschil worden gemaakt tussen Nederlandse en EU-studenten. Dit maakt het lastig om gerichte instrumenten te vinden om Europese ‘onderwijstoeristen’ te weren. Het wetsvoorstel stelt dan ook twee generieke maatregelen voor: taalbeleid en decentrale sturingsinstrumenten, die volgens ons niet doelmatig werken.
Taalbeleid: dreiging Kennis Nexit
Ons is niet duidelijk welk probleem het strenger toepassen van de Nederlandse taaleis oplost. In het wetenschappelijk onderwijs, en nog meer in wetenschappelijk onderzoek, is Engels de mondiale voertaal. In het hbo wordt uiteraard anders met taalbeleid omgegaan. Voor het wo ligt taalbeleid echter prima in handen bij kennisinstellingen zelf. Wij wijzen het voorgestelde taalregime in dit wetsvoorstel dan ook niet alleen af, maar het huidig wettelijk voorschrift dat wetenschappelijk onderwijs in principe in het Nederlands moet, mag voor ons ook worden geschrapt.
De ruimte die dit wetsvoorstel geeft om op aanvraag alsnog meer anderstalige bacheloropleidingen aan te bieden dan de 1/3 norm, leidt tot enorme administratieve rompslomp bij zowel kennisinstellingen als ambtenaren (vooral voor kennisinstellingen in grensregio’s), een hoop onzekerheid voor internationale leerkrachten en onderzoekers, en de noodzaak om onmiddellijk meer Nederlandssprekende docenten aan te trekken. Vooral in het technisch onderwijs, dat in hogere mate anderstalig is, is het onmogelijk om in de huidige arbeidsmarkt genoeg Nederlandstalige docenten te werven.
Ook in het wo-aansluitend-bedrijfsleven is Nederland, vooral in innovatieve sectoren als AI, bètatechniek en biotechnologie, in grote mate afhankelijk van internationaal talent: van ‘international classroom naar international business’. De taalvaardigheid in de Engelse taal van Nederlanders is uitstekend, en business clusters in o.a. Amsterdam, Leiden, Wageningen, Delft en Eindhoven zijn veelal Engelstalig. Tenslotte geven Nederlandse studenten in technische opleidingen ook de voorkeur aan Engelstalig onderwijs.
Van internationale docenten, onderzoekers en studenten kan je niet verwachten dat zij zich toeleggen om een taal te leren die door slechts 0,3% van de wereldbevolking begrepen wordt4. Effectievere manieren om de stay rate te verhogen zijn om internationale studenten al tijdens hun studie uitzicht op verblijf in Nederland te geven, bijv. door aansluitingsperspectief op de arbeidsmarkt en een vlotter (werk-)visumproces.
Nederland neemt met dit wetsvoorstel dus een groot risico. In het beste geval kiezen minder internationale studenten voor Nederland, in het slechtste geval valt dit taalbeleid uit tot een soort Kennis Nexit, zoals Denemarken nu met hun vergelijkbare taalbeleid ervaart.
Sturingsinstrumenten niet doelgericht
De tweede pilaar van wetsvoorstel equipeert kennisinstellingen met sturingsinstrumenten om meer controle te hebben over de instroom van internationale studenten, met name via de numerus fixus (max aantal studenten). Het wetsvoorstel is echter onduidelijk over hoe deze decentrale toepassing er concreet uit zal zien. Voorgestelde instrumenten kunnen enkel worden toegepast om óf de totale opleidingscapaciteit te beperken (dus ook voor Nederlandse studenten), óf alleen de instroom van niet-EU-studenten. Deze laatste groep is nu juist het meest aantrekkelijke internationaal talent: zij betalen zelf hun volledige collegegeld, kiezen vaker voor opleidingen in tekortsectoren, en hebben een dubbel zo hoge stay rate als EU-studenten.
Strategische regie en profilering: probleem in de kern oplossen
Al valt ons financieringsstelsel buiten dit wetsvoorstel, is het onlosmakelijk verbonden aan de onderliggende problematiek5. Door de huidige groeiprikkel in het financieringssysteem van ons hoger onderwijs, zullen kennisinstellingen niet snel vrijwillig opleidingen krimpen of loslaten die een groot aantal EU-studenten kent. Om dit wetsvoorstel te gebruiken om ons financieringsstelsel opnieuw in te richten is natuurlijk niet reëel. Toch zien wij mogelijkheden om de voorgestelde regiebevoegdheid voor MOCW en een adviescommissie te gebruiken om profilering en specialisatie onder kennisinstellingen na te streven. Universiteiten maken keuzes rond opleidingsaanbod, -capaciteit en -promotie; focus op specialiteiten en krimp in andere gebieden. Dit pakt de échte problemen effectiever en doeltreffender aan, zonder onbedoelde neveneffecten. Een stuurgroep van kennisinstellingen en MOCW overziet dit geheel. Wij vrezen namelijk dat, zonder centrale strategische regie en sturing vanuit MOCW, kennisinstellingen de écht moeilijke keuzes zelf niet zullen maken.
Strategische regie, specialisatie, en als toekomstmuziek het aanpakken van ons financieringssysteem, is niet alleen prudent, maar noodzakelijk.
² O.a. een bekostigingssysteem gericht op kwantiteit, onnodige concurrentie tussen universiteiten door een gebrek aan profilering en specialisatie, en een gebrek aan strategische regie en afstemming.
³ Het saldo van opbrengsten en kosten tijdens en na de studie is zowel voor studenten uit EER als uit niet-EER-landen positief, maar het saldo is voor studenten uit niet-EER-landen wel veel groter. (CPB) Nederland verdient netto gemiddeld 16.000 EUR aan een EU-hbo-student, en voor niet-EU-studenten 68.500 EUR (hbo) en 96.000 EUR (wo).
4 Zoals Denemarken nu ervaart. Zij draaien hun vergelijkbare taalbeleid dan ook weer terug.
5 De eerste geldstroom voor universiteiten wordt deels bepaald door studentenaantallen (incl. buitenlandse studenten). Als die in groten getale kiezen voor brede bacheloropleidingen als psychologie of politicologie, betekent dit hogere bekostiging uit de eerste geldstroom, met alle effecten die dit heeft voor het steeds verder groeien van deze opleidingen én onderzoek in deze vakgebieden. De keuze van 17-jarige (internationale) studenten bepaalt zo voor een deel het profiel van Nederlandse universiteiten: waar hun onderwijs en onderzoek zich op richt. Wij zien deze focus liever bepaalt door de vraag op de arbeidsmarkt vanuit een strategische regie.
Neem contact op met Tim Zandbergen voor meer informatie